De Gidsen van Sint-Godelieve

Datum publicatie: december 2017

Over cheftaine, totems en lessen voor het leven

Lisette Sobry, Liliane Van Dyck en Myriam Waumans met medewerking van de redactie

In 2017 bestaat Sint-Godelieve, meisjesscouts van Turnhout, 70 jaar. Ze zijn voortgekomen uit de Blauwe Gidsengroep Sint-Aleydis, die in 1941 in de stad werd opgericht en vorig jaar hun 75-jarig bestaan vierden. In dit artikel vertellen drie gewezen Gidsen hun ervaringen en belevenissen tussen de jaren veertig en zestig. 

Sint-Godelieve gidsengroep

Het onderkomen van de groep was de woning van de familie Vueghs in de Steenweg op Gierle. Het kasteeltje bevond zich rechts in deze straat op een groot domein, dat begon achter de huizenrij waar op de foto de bomen beginnen. De scoutbeweging, in het leven geroepen door de Engelsman Baden-Powell, was vanaf 1943 onder de Duitse bezetting op een laag pitje geraakt. Betty Vueghs, een bekende figuur in de Scouts- en Gidsenbeweging, blies na de Tweede Wereldoorlog de beweging nieuw leven in en zo kwam Sint-Godelieve tot stand. Zij werd als hoofdleidster van de groep cheftaine, Frans voor leidster, genoemd. Later kregen de Gidsen achtereenvolgens een onderkomen op twee locaties in de Graatakker, in de Zandstraat en nu in de Gildenstraat.

 

Zicht op de Steenweg op Gierle ter hoogte van de Lokerse Schuif (1930-1950). (Foto Stadsarchief Turnhout nr.05838_02)

De meisjes gingen als 13- of 14-jarigen bij de Gidsen en bleven tot de week voor ze trouwden. Wegens het groeiend aantal leden zijn er in de loop der jaren leeftijdsgroepen ontstaan: Kapoenen (van 6 tot 8 jaar), Kabouters (van 8 tot 11 jaar), Jonggidsen (van 11 tot 14 jaar), Gidsen (van 14 tot 16 jaar), Jins (17 jaar) en Leidsters (17 +). In de tijd van de schrijvers van dit artikel waren er enkel Gidsen en Leidsters.

Uniform 

De gidsengroep was, zoals gebruikelijk in die tijd bij alle jeugdverenigingen, op militaire leest geschoeid en de meisjes droegen dan ook een uniform. Aanvankelijk bestond dit voor iedereen (Leiding en Gidsen) uit een beige kleed met een bruine ceintuur.  Later bleef het behouden voor de gidsen en de leiding verwisselde het kleed voor een beige rok met een lichtbeige bloes. Iedereen droeg aanvankelijk witte sportkousen, later witte sokken. Op het hoofd droeg de hoofdleidster een hoed met omgeslagen rand aan de zijkant, de leiding een pots (muts), de gidsen een hoed en de kabouters ook een pots. In de Sacramentsprocessie was het gidsen-hoofddeksel een baken. Zij sloten als laatsten aan het Begijnhof de processie af. De toeschouwers daar zeiden: ‘Daar zijn die met de grote hoeden, nu gaan we naar huis’. Bij het afleggen van de belofte als Gids kregen de meisjes hun kenteken: een koperen kruis met een groen klaverblad met drie groene blaadjes. Elk blaadje stond symbool voor een goede daad die bijvoorbeeld te maken kon hebben met het beschermen van de natuur.

Het uniform was duur want werd op maat gemaakt. Lisette die aanvankelijk lid was bij de Chiro wilde liever overstappen naar de Gidsen, omdat ze meer van de natuur en buiten spelen hield. Ze vond ook dat ze bij de Chiro te veel moest bidden. Het mocht niet en een van de problemen was het uniform. Daarom vroeg ze haar moeder of het blauwe Chiro-uniform niet beige kon worden geverfd. Dit kon niet, maar toch kreeg ze haar zin door, zoals zij het noemt, te ezelen. De kleur van de bij het uniform horende das gaf aan tot welke groep ze behoorden: de meisjes blauw, de leiding bordeaux. De das moest ook op een speciale manier geknoopt worden zoals vlot door Lisette gedemonstreerd kan worden. Een Gids vergeet dit namelijk nooit! 

Totem 

Elke Gids had een totem, die aangaf wie zij was. Het was de cheftaine die de totem gaf op basis van wat zij en de andere leidsters tijdens de beginperiode hadden opgemerkt bij de kandidaat-Gids. Bij de totem hoorde ook een voortotem, een bijvoeglijk naamwoord dat aangaf hoe de gids moest worden, meestal een correctie op hoe zij zich gedroeg. Myriam was Bedachtzame Eland, Lisette Opgewekte Nandoe en Liliane Werkzaam Goudhaantje. Om te worden aanvaard als gids moest een meisje drie keer over een vuur springen en telkens luid haar volledige totem roepen.  

Dagindeling van de zondagse bijeenkomsten

Begin jaren vijftig gebeurde de voorbereiding van de activiteiten op zondag op donderdagavond, omdat er in die tijd voor de leiding in de namiddag geen school was. Later gebeurde de voorbereiding op woensdag. De start van de dag was de vlaggengroet in de tuin voor het kasteel van de familie Vueghs. Na een fluitsignaal door de cheftaine werd onder volledige stilte de Belgische vlag gehesen. Lisette, een van de schrijvers van dit artikel, citeert nog steeds vlot wat elke gids toen wist: ‘De vlag is zwart aan de paal, dan geel en daarna rood.’ Zij herinnerde zich zelfs woordelijk de gezwollen taal van de groet: ‘Dit vaandel is ons dierbaar want ‘t is zo duurbetaald. Door ‘t bloed van onze aderen is ’t uit de strijd gehaald.’ 

De groet werd gebracht door de duim op de pink te leggen, wat ‘de groten beschermen de kleintjes’ symboliseerde en de drie overige vingers omhoog te houden. Als volwassene moest Liliane voor de rechtbank zweren om de waarheid te vertellen en uit gewoonte bracht ze de scoutgroet. Dan volgde het gidsengebed en werd het programma van de dag uitgelegd. Dit begon in overeenstemming met de visie van Baden-Powell, die vond dat jongeren zelfredzaam moesten zijn, met iets educatief. De meisjes leerden knopen leggen en kregen lessen in EHBO. Als bewijs van wat ze geleerd hadden kregen ze een schildje om op de mouw te spelden. Ook volgens de visie van Baden-Powell was aandacht voor de anderen heel belangrijk en daarom moest een gids elke dag zijn goede daad doen. Na een pauze werd er gesport tot halfeen en dan gingen de kinderen naar huis om te eten. Om 14.00 u kwamen ze opnieuw samen en gingen in groepjes van zeven op tocht, dikwijls in de natuur. Daar leerden ze planten en bloemen kennen, om o.a. bloemstukjes mee te maken. Elk groepje had een patrouilleleidster en een hulppatrouilleleidster. Het was onder hun leiding dat ook de morgenactiviteiten verliepen. In het huis van de familie Vueghs hadden de gidsen daarvoor op de benedenverdieping links een kamer ter beschikking. Daar had elke patrouille zijn patrouillehoekje of nestje. Ze zaten op boomstronken, want kort na de oorlog was er niet veel, en maakten het hoekje gezellig met o.a. een appelsienkist met gordijntjes.  

Kamp

Het jaarlijkse kamp was een hoogtepunt in het leven van een gids. De kampen in Tervuren, in Marche-les-Dames en aan de Maas op het domein van de familie Carton de Wiart blijven in het geheugen gegrift. Het kamp werd opgezet op een wei die gehuurd was van een boer en de meisjes sliepen boven de paardenstallen. De eerste dag was het er al erg druk. Dan moest de hudo (de latrines) worden gegraven, het kookvuur opgesteld en stro bij de boer worden gehaald. Van thuis hadden ze een dicht gestikt laken mee, dat gevuld met het stro, als matras diende. Na het kamp werd het stro teruggebracht, want alles was waardevol in die tijd. Een straf was dan ook alle strostokje oprapen, die op de kampplaats verspreid waren geraakt. Wat ze ook meebrachten van thuis was een deken, dat eveneens op een vaste manier geplooid, opgerold en op de rugzak werd geriemd. 

Elke morgen was er mis, opgedragen door o.a. aalmoezenier Thijs. Enkel dan droegen de meisjes hun uniform; de rest van de dag speelkleding die vuil mocht worden. Aan de aalmoezenier legden ze hun belofte af: ‘Heer, ik beloof op mijn erewoord mijn plicht te vervullen jegens God, kerk, koning en vaderland, andere mensen te helpen waar ik kan en de gidsenwet na te leven.’ Nog altijd vinden de nu bejaarde gidsen dat een deel van hun karakter daardoor werd gevormd. Mensen helpen en ouderen verzorgen zit er bij hen nog altijd ingebakken. 

Ook aan hygiëne werd tijdens het kamp veel belang gehecht en regelmatig werden de nagels gecontroleerd. Het dagelijkse wasje gebeurde in een waterdicht linnen zakje, dat tot ergernis van de meisjes dikwijls omviel. Als het kamp werd opgebroken was alles opgeruimd, de hudo dichtgegooid, de kasserollen geschuurd en tot het laatste strootje op de wei opgeraapt.

Voor het kamp moesten ze betalen. Het vervoer werd geregeld door busmaatschappij Vermeulen. In de eerste tijd na de Tweede Wereldoorlog was er aan alles tekort en namen de meisjes zelf aardappelen, boter en pudding mee. 

Eten op kamp

Het eten gebeurde uit gamellen. ’s Morgens was er brood met smeerkaas en gelei. Als drank was er keuze tussen melk of koffie, die opgeschonken werd met een koffiebeus en water gehaald bij de boer. ’s Middags stond er verse soep, aardappelen, seizoengroenten - eveneens geleverd door de boer - en worst of frikadellenbolletjes op het menu. Later werd er als middageten ook al eens spaghetti gemaakt, maar kort na de oorlog werd dit in Vlaanderen niet gegeten. Als vieruurtje was er een koek of fruit en ’s avonds boterhammen met gelei. 

Water voor de koffie en het middageten werd gekookt op een zelf gesjord of een uit stenen opgebouwd vuur voorzien van een gril. Het hout werd gesprokkeld waar het te vinden was. Het resultaat was dat de kasserollen op het einde van het kamp koolzwart zagen ondanks het feit dat ze bij het begin aan de buitenkant waren ingesmeerd met groene zeep.

Aardappelen schillen met Lisette Sobry 2de van rechts 1946. (Foto Lisette Sobry)

Het leukste op kamp

De voormiddagactiviteit was koken. Baden-Powell hechtte immers veel belang aan plan trekken. De rest van de dag stond in het teken van de kinderen en wat leuk werd gevonden hing natuurlijk af van gids tot gids. Kort na de oorlog, voor de meesten een periode van tekorten, was peren plukken door de cheftaine in de boomgaard van de boer zeker een hoogtepunt, want die mochten ze dan opeten. 

Het verblijf in en het leren over de natuur werd door velen gesmaakt: vogeltjes spotten en planten en bloemen plukken om een herbarium aan te leggen. Tijdens het kamp op het domein van Carton de Wiart gingen ze baden in de Maas. De oudste gidsen herinneren zich met lichte afschuw hun gebreid badpak. Zwemmen konden ze niet, dus spartelden ze in het water en liepen wat over en weer terwijl ze zich vasthielden aan een koord. 

Velen zaten toen ook voor het eerst in een roeiboot om aan de overkant van de Maas een bezoek te brengen aan Marche-les-Dames, waar koning Albert I verongelukt was. 

Een tekenprobleem bestond niet in die tijd, omdat er nog genoeg vossen en marters waren. Tekenlarven voedden zich het meest met bloed van muizen, maar deze diertjes houden zich gedeisd als er roofdieren in de buurt zijn en komen daardoor niet dikwijls op plaatsen waar tekenlarven op hen wachten. 

’s Avonds zongen ze rond het kampvuur en voerde elke patrouille een stukje op. Jeanette Raeymakers was de regisseur van deze avonden. Zij droeg een indianenhoofdtooi en een cape en kondigde elke act aan. Tijdens de afscheidsavond, waarop ook de boerenfamilie aanwezig was, vloeiden er dikke tranen tijdens het zingen van ‘Ik zeg u geen vaarwel’. 

Myriam vond het afschuren van de pikzwarte kasserollen na het koken van het eten op de laatste kampdag het leukst. Elk kind had van thuis twee keukenhanddoeken meebracht, maar die zagen ze nooit terug. Ze waren zo vuil door het afdrogen van de zwartgeblakerde potten dat ze voor de gemakkelijkheid begraven werden. 

Op kamp waren er natuurlijk ook moeilijke momenten. ’s Nachts kon er weleens heimwee of tandpijn opkomen met traantjes tot gevolg. Maar dan was er altijd de cheftaine of de leidster die troost bracht. Een andere moeilijkheid ’s nachts was naar het toilet gaan. Dan moesten de kinderen een heel eind door het donker. Maar ook dan was er de cheftaine die met hen meeging. Voor kinderen die op de bezoekdag niemand zagen verkleedde leidster Myriam zich om hen te vermaken. Zorg dragen voor anderen werd in de praktijk voorgeleefd.

De Gidsen nu

Ze bestaan nog steeds en hebben grootse plannen. Op gronden van de stad Turnhout plannen ze de bouw van een nieuw onderkomen, ook in de Gildenstraat. Daarvoor is er geld nodig en dus schreven ze de geschiedenis van de Turnhoutse Gidsen aan de hand van getuigenissen gedurende 75 jaar. Het boekje wordt verkocht voor 5 € door de Gidsen Sint-Godelieve om geld in te zamelen voor het nieuwe gebouw. 

Bibliografie

HOFMEESTER (T.), Hoe meer vossen, hoe minder teken. In: De Standaard, 21 augustus 2017, p. 5.

MEEUWS (G) en WEYNS (L.), 75 jaar Sint-Godelieve, Turnhout, 2017.

datum_art17: 
december, 2017