Artikelen 2020

Datum publicatie: december 2020

Ode aan het pissijntje, de urinoir in opmars!

Lucien Swerts

Binnenshuis
Vroeger waren in elk huis een of meerdere pispotten aanwezig: witte geëmailleerde bij de gewone man, porseleinen exemplaren, soms mooi met motiefjes versierd, bij de betere klasse. Die stonden binnen handbereik in het nachtkastje of gewoon onder het bed. Geen probleem dus om ’s nachts een plasje te doen: geen tijdverlies, geen nachtelijke tocht naar het toilet of het teuske buiten. Als het wat koud was, werd het gordijntje van de alkoof even geopend en de pot vlug binnengehaald. Men moest zelfs het bed niet uit.

Elke morgen werden de nachtpotten geledigd. In de stad gebeurde dit in de straatgoot, op de boerderij in de potstal bij de mest onder de koeien of buiten op de mesthoop. Daarna werden de potten achter het huis omgekeerd opgehangen bovenop een paaltje zodat ze goed konden uitdruppen en ’s avonds weer gebruiksklaar in huis gehaald.

Stilaan maakten deze klassieke pispotten plaats voor een toiletemmer met een dekseltje vanwege de geurhinder.

Buitenshuis
Mannen willen het liefst rechtstaand plassen. Dat konden ze vroeger buitenshuis doen. Voor hen was er wel ergens, doorgaans nogal discreet aan een muur bevestigd, een klein geëmailleerd metalen bakje: het pissijntje. De urine liep na het plassen langs een loden buis in de mestput onder het varkenshok of rechtstreeks in een gemetst bakje in de grond onder het pissijntje. Dat werd dan in het voorjaar leeggemaakt en was ideaal om de groenten te bemesten. Vooral de rabarber was er wel mee en kon dan soms armdikke planten voortbrengen. Elk voorjaar scheurde Gerard, mijn vader, de wortelklont van de rabarber met de spade uit mekaar, voegde er goede compost bij en goot ook de urine uit het mannenpissijntje er bovenop.

In herbergen had men dikwijls achter het huis onder een afdak ofwel op voethoogte, ofwel op heuphoogte een pisgoot, een metalen lange bak of gewoon een opengewerkte regengoot, waar meerdere mannen gezellig tegelijkertijd mooi naast mekaar konden gaan staan. Soms was het wel nodig om er een plaat met een waarschuwing boven te hangen: 

‘Gooi geen sigarettenpeuken in de pisbak, wij pissen ook niet in uw asbak!’  Want een verstopte en daardoor overlopende pisgoot was nu ook niet zo prettig.

In Turnhout was er vroeger een pissijn, een openbaar mannentoilet onder het nu verdwenen oud-gemeentehuis op het marktplein (zie ledenblad nummer 36, in het artikel over Café St-Pieter). Dat was erg handig als men toekwam met tram 41 uit Antwerpen en hoogdringend een plasje moest doen. Dat kon dan vlakbij gebeuren tegen een arduinen pismuurtje, waar continu water naar beneden liep. Aan de ingang van het vertrekje hing, meen ik, een houten klapdeurtje, zodat het voelde als binnenkomen in de saloon. Het was er wel niet altijd heel hygiënisch. Er lagen nogal eens sigarettenpeuken en ander vuilnis in het gootje, dat dan ook dikwijls verstopt geraakte en overliep, zodat men tijdens het plassen wel eens met de schoenen in de urine stond en er bij vertrek natte schoenen en sokken aan overhield. In de zijmuur van het stationsgebouw, op de de Merodelei, komende van de Zeshoek, juist voor de bareel was eveneens een druk bezocht pissijn. Heel praktisch was het openbaar toilet bij de Bruine Paters in de Paterstraat, zeker voor de vroege bezoekers van de vissersmis. Dikwijls waren dit immers nachtelijke fuifnummers, die deze vroegmis bezochten alvorens in hun bed te kruipen. Tenslotte was er ook aan de Watertoren een plasvoorziening voor mannen. 

Pissijn aan het Paterspand. (Foto Ronny Crols)

Soms gingen mannen ook gewoon tegen een boom of muur staan om te plassen, vandaar in de Patersstaat de pisser zijn poort, nu de kleine parking over de Koning Albertstraat (zie ledenblad 26, artikel over de Patersstraat).

Vrouwen hadden het vroeger comfortabeler dan tegenwoordig. Onze grootmoeders droegen namelijk dikwijls een snelzeiker, een onderbroek met open kruis. Voor zij Turnhout stad binnentrokken voor boodschappen of om naar de kerk te gaan, gingen ze nog even op een stille plaats aan de kant staan voor hun kleine boodschap. In Turnhout was dat voor de vrouwen die van het Schorvoort kwamen oneerbiedig aan de muur van het oud kerkhof in de Kwakkelstraat. Snelzeikers werden in het confectiebedrijf Cornelissen-Sas in Turnhout nog gemaakt tot in 1955 en waren te koop op markten zoals onze zaterdagse markt. Hoe handig ze ook mogen zijn, vermoedelijk zijn ze nu helaas niet meer te verkrijgen. Ideetje: Zijn ze aan een relance toe? Waarschijnlijk niet, want bij het plassen werd de onderbroek toch altijd een beetje besprenkeld, wat nu als onhygiënisch wordt beschouwd. Vroeger nam men het echter niet zo nauw met een licht ammoniakgeurtje. Ondergoed werd niet dikwijls ververst. Wassen was immers een vermoeiende karwei en gebeurde maar om de vijf of zes weken.

Snelzeiker uit de collectie van Lis Van Mierlo.

Mijn moeder, die in de Kwakkelstraat woonde, vertelde mij dat er voor de grote boodschap ooit zelfs een wc was tegen de muur van de Grimstedehoeve, de zeer grote, nu verdwenen boerderij in de Kwakkelstraat vlak tegenover de huidige Grimstedestraat. Toch gemakkelijk, alhoewel het een wc was zonder deur. Elders was het zichzelf behelpen en ook Turnhout had zo wel van die verborgen steegjes waar dit gebeurde. Men gaf die dan ook misprijzend bedenkelijke namen als bescheten straatje of strontpadje, … Er passeren was dan ook niet zonder gevaar de schoenen te besmeuren.

Binnenshuis
stellen we met vreugde de opkomst van het urinoir vast, mooi opgehangen aan de muur in het toilet of in de badkamer. Er zijn al tientallen modellen in de aanbieding, waarbij erg sierlijke. Wij houden graag een pleidooi voor zo’n urinoir, of pissijntje binnen, want het heeft een heleboel voordelen:

- Gedaan met naast de pot te pissen
Mannen, die in letterlijke zin nogal eens naast de pot pissen, maken sommige huisvrouwen pisnijdig en wel omwille van die mini-urineplasjes naast de pot of die spatten tegen het deksel. Vandaar dat in veel wc’s de inspirerende spreuk hing: ‘Heren, doe de bril omhoog, de dames zitten ook graag droog.’ Een urinoir maakt een einde aan het gezeur en de pissige opmerkingen over de besmeurde wc-bril. Als dit gezeur zou aanhouden dan zou je je als man wel eens het pispaaltje in de familie kunnen voelen. 

De crèmeglacebak in luxe uitvoering. https://pixabay.com/nl/images/search/wc

 

- Milieuvriendelijker
Er is minder waterverbruik, want zoals in een gewone wc telkens 5 liter water doorspoelen hoeft niet meer. In deze tijd, waar men meer en meer vreest voor waterschaarste is het eigenlijk zonde een toilet omwille van een bescheiden plasje met een halve emmer drinkwater door te spoelen.

- Zuiniger en dus goedkoper
Het waterverbruik zal dalen, alsook de steeds maar stijgende waterrekening.
Een pissijntje vraagt weinig plaats, is handig en proper.
Weg al die spatten, want het is gemakkelijk te reinigen.
Staand plassen gaat ook sneller.

Een kleine schaduwzijde: spijtig, maar gezonder zou het volgens sommige urologen nu ook weer niet zijn: bij het rechtstaand plassen zouden de bekkenbodemspieren te gespannen zijn, waardoor er urine achterblijft in de blaas. Niet absoluut zeker, want echt wetenschappelijk onderzoek zou er nog wel niet over gebeurd zijn. In elk geval: ‘Manneke Pis’ in Brussel heeft er nog geen problemen mee, want die blijft nu al jaren continu rechtstaand verder plassen, tot zijn en eenieders genoegen.

Buitenshuis
Ook daar doet het pissijn zijn herintrede! In de strijd tegen de wildplassers installeerde de overheid in Parijs al enige tijd geleden uritrottoirs. Het zijn erg mooie gekleurde bloembakken, gevuld met stro of zaagsel. Er bestaan verschillende modellen die, naar gelang het model, 80 tot zelfs 450 liter opvangen. Eenmaal vol geeft een sensor aan dat hij geleegd moet worden. Het mengsel wordt dan elders gecomposteerd en kan uiteindelijk worden gebruikt in bloemperkjes. Het waterverbruik is nihil.

En ja, als het regent in Parijs, druppelt het bij ons, in dit geval in Mechelen. Daar plaatste de overheid als eerste stad in ons land de GreenPee, een ecologisch toilet. Het ziet er ook uit als een kleurrijke plantenbak. Deze is gevuld met hennepvezels. Die absorberen de geur en verwerken de urine tot compost.

Naast de reeds hoger vernoemde voordelen van het urinoir binnenshuis komt hier nog bij:
- de urine gaat niet verloren, blijft ter plaatse, loopt niet weg langs riolering en een stad krijgt bovendien goede meststof. Mannen verdienen misschien zelfs een beloning!
- boetes voor wildplassen zijn niet meer nodig.

Waar wacht het stadsbestuur van Turnhout nog op? Lichte druk van het ‘Bezemklokje’ is welgekomen. 

Wc-deur met het gekende hartje. https://pixabay.com/nl/images/search/wc


Datum publicatie: september 2020

Roger Ketelers, telegrafist-technieker kernenergie bij twee Zuidpoolexpedities

Roger Ketelers, Mieke Lenaerts, Gil Tack

Een Oostendenaar in Turnhout
Zoals dikwijls gebeurt volgen mannen en vrouwen hun geliefde naar een voor hen onbekende stad. Zo komt de Oostendenaar Roger Ketelers 61 jaar geleden in Turnhout terecht. Na zijn middelbare studies volgt hij in Brussel een tweejarige opleiding als telegrafist/marconist bij een firma die de technologie in schepen installeert en onderhoudt. Nadien start hij een loopbaan als telegrafist in de koopvaardij. Op een overtocht naar Zuid-Amerika komt een jong meisje, Aline Beccu, als verpleegster de crew versterken. Op dat moment zijn er maar drie vrouwen aan boord en Roger vindt dat hij haar een beetje moet beschermen tegen die mannelijke overmacht. Van het één komt het ander en ze worden een koppel. Samen werken ze nog 6 jaar samen op de ‘ville’boten (de Leopoldville en de Baudoinville), die het contact tussen België en Kongo verzekeren. In totaal goed voor 25 reizen, vijf weken over en weer en dan een week vrijaf.

Na een tijdje verlangen ze naar meer stabiliteit. Roger vindt een betrekking in het SCK, de atoomcentrale van Mol en ze vestigen zich in Turnhout, de geboortestad van zijn vrouw.

De roep van de zee
Na een jaar in Mol kriebelt het bij Roger opnieuw om naar zee te gaan. Via zijn chef wordt hij in 1958 gedetacheerd als lid van de tweede Zuidpoolexpeditie. De eerste vertrekt eind 1957 bij het begin van de zomer op Antarctica, want in de winter is er geen doorkomen aan. Gaston de Gerlache, zoon van Adrien de Gerlache, die in 1897 al eens voet heeft gezet op Antartica, heeft de leiding. Hij slaagde er door zijn naambekendheid in om de nodige subsidies te verkrijgen, want aanvankelijk is de Belgische staat niet geïnteresseerd in dit soort wetenschappelijk werk. Pas vanaf de volgende expeditie betaalt de Belgische overheid. In totaal zijn er twee projecten van telkens drie Zuidpoolreizen. 

Roger in zijn pak van gewatteerde anorakstof. (Foto Roger Ketelers)

Met de Polar Hav (Hav betekent zee in het Noors), een Noorse walvisvaarder en relatief kleine boot, vertrekt Roger met 21 bemanningsleden in november naar het zuiden. Tijd voor een grondige voorbereiding zoals goed leren skiën in Noorwegen is er niet. De heen- en terugreis zal telkens een maand duren en het verblijf in de basis op Antarctica een jaar. Ze weten trouwens niet zeker of ze na een jaar zullen afgelost worden omdat te dik ijs een doorvaart kan beletten.

Na een tussenstop van een week in Kaapstad zetten ze koers naar Antarctica en raken in januari vast in het ijs omdat hun boot niet stevig genoeg is om het te breken. Via Brussel wordt een Amerikaans schip ingeschakeld om een geul in het ijs vrij te maken. De Polar Hav heeft maar te volgen. Eindelijk komen ze aan op het zuidelijk continent, laden al het materiaal uit en begeven zich enkele kilometers verder naar de Koning Boudewijnbasis, nu prinses Elisabethbasis genoemd. De basis is volledig ingesneeuwd als ze er aan komen. De ingang is bovenaan en de toegang gebeurt via een cilinder, die verhoogd kan worden met toevoegstukken als de sneeuw te hoog komt. Binnenin daalt men af met een ladder.

De Polar Hav pikt de leden van de vorige expeditie op en de Amerikaanse boot brengt hen opnieuw naar het open water.

De basis
Deze is gebouwd in 1958 door de expeditie vóór hen onder leiding van de Gerlache. Tijdens de bouw verblijven deze expeditieleden in tenten. De basis bestaat uit een constructie van dubbele houten platen met isolatie tussen en wordt verwarmd met mazout. Daardoor is het er aangenaam van temperatuur. Er is ook meer dan het minimum aan comfort. De kok, een militair van de zeemacht, beschikt over een behoorlijke keuken, er is een douche en een klein bad en de mannen slapen per drie in cabines. De expeditie heeft voorraden bij voor twee jaar, omdat na een jaar terugkomen niet zeker is. De voorraden, diep gevroren, worden buiten in het ijs bewaard en het nodige wordt elke dag uitgegraven. Met lange, genummerde stokken wordt aangeduid waar zich wat bevindt omdat alles voortdurend verdwijnt onder een dikke laag van fijne geërodeerde ijskristallen. Echt sneeuwen gebeurt niet zo veel aan de Zuidpool. Het eten binnenhalen is tijdens de poolwinter de enige reden waarom de expeditieleden enkele uren buitenkomen. Het is -27° en al vlug bevriest de huid waardoor er witte vlekken ontstaan, die gelukkig binnen in de warmte weer verdwijnen. Vooral de stormen maken het gevaarlijk omdat alle oriënteringspunten verdwijnen en ze gemakkelijk de weg kunnen verliezen. Gelukkig duurt dit noodweer nooit lang. 

Snowcat met plaats voor twee mannen. (Foto Roger Ketelers)

Tweeëntwintig mannen, negentien Belgen, één Fransman en één Engelsman, die samenleven in een relatief kleine ruimte, dat geeft wel al eens ‘discussie’, zo zegt Roger het! De voertalen zijn Nederlands, Frans en Engels. Toch ontstaat een hechte band tussen hen, want tot 3 jaar geleden kwamen ze nog elk jaar samen.

Als telegrafist heeft Roger regelmatig contact met de buitenwereld in morse. Radiotelefonisch contact met thuis, kan een keer per maand voor elk lid. Het vinden van de juiste frequentie is altijd een heel gedoe en soms valt de verbinding gewoon uit. 

Een behoorlijke keuken in het basiskamp. (Foto Roger Ketelers)

Taken
In de zomer kan er gewerkt worden. Het is dan prachtig weer bij -12° onder een staalblauwe hemel. Dan trekken ze naar de zee, waar heel veel pinguïns aanwezig zijn. De mannen lopen er tussen en nemen er enkele mee voor de Zoo van Antwerpen. Ook heel veel vogels zijn daar te zien en boven de zee ook albatrossen. Naast allerlei metingen voor de kerncentrale van Mol is de opdracht om door de bergen tot aan de pool te gaan om waarnemingen te doen en stalen te verzamelen. Deze expeditie moet kort na aankomst, het einde van de poolzomer, al worden voorbereid en na de winter, het begin van de volgende poolzomer, worden uitgevoerd. Benzine en andere voorraden moeten op verschillende plaatsen in het eerste deel van het traject worden opgeslagen. Doordat de expeditie echter te laat is aangekomen door het vastraken in het ijs, kan maar een deel van deze voorbereiding worden uitgevoerd en raken ze door het opkomend slechte weer bijna niet meer terug naar de basis. De pooltocht na de winter is dan ook slechts gedeeltelijk doorgegaan. 

Een Amerikaans schip maakt de geul naar het basiskamp voor de Polar Hav. (Foto Roger Ketelers)

Met tien mannen, o.a. geologen en Roger voor de communicatie, trekken ze er in vier snowcats (sneeuwtractoren) op uit door de Gunnestadbreen (breen betekent gletsjer) richting pool. De snowcats trekken zware sleeën met voorraden en materiaal en dienen als slaapplaats voor de mannen. Per snowcat kunnen maar twee mannen mee. Zij dragen over dik ondergoed uit wol - Roger draagt het nog altijd in de winter - en dikke pullovers een pak in gewatteerde anorakstof. Als ze in beweging blijven volstaat een overall in canvas (zware stof gemaakt uit hennepvezels) over de dikke onderkleding.

Ze beschikken over kaarten die de Noren enkele jaren eerder hebben opgesteld op basis van fotogrammetrie uit een vliegtuig. Later geven de Noren aan de onderdelen in het reliëf de namen van de Belgische expeditieleden. Zo is er op de Zuidpool een Ketelersbreen, een gletsjer genoemd naar Roger. Ook Dillen, Cools, Swaab, Caussin en Vandecan geven hun naam aan een aardrijkskundige plaats. Op hun tocht zien ze bergen, die deels volledig verdwenen zijn door de opgehoogde ijskristallen. 

De mannen lopen er tussen en nemen er enkele mee voor de Zoo van Antwerpen. (Foto Roger Ketelers)

Terug naar België
Na een jaar en twee maanden komen ze aan in België en varen via de kanalen van Antwerpen naar Brussel. Niemand weet of ze bij het binnenvaren van de haven op dek hun pet moeten ophouden of afzetten. Roger hakt de knoop door: hij gooit zijn pet in het water.
Roger keert terug naar Mol, maar 4 jaar later gaat hij met een Belgisch-Nederlandse expeditie nog eens terug voor een jaar en twee maanden naar de Zuidpool. De bestaande basis is na een periode van leegstand volledig ingezakt door de zwaarte van het geërodeerde ijs en de bouw van een nieuwe basis is nodig.

In de 21ste eeuw is een verblijf van een volledig jaar op de Zuidpool niet meer nodig. De basissen zijn volledig geautomatiseerd en af en toe een controle door een bemanning aangevoerd per vliegtuig tijdens de paar zomermaanden volstaat.

Na zijn tweede Zuidpooltocht is de drang naar avontuur bij Roger blijkbaar voldaan. Hij woont in Turnhout bij vrouw en drie kinderen en gaat tot het einde van zijn carrière elke dag met de auto samen met drie collega’s over en weer werken in de Atoomcentrale van Mol.
En zijn vrouw? Die heeft begrepen wat haar echtgenoot gelukkig maakt. Ze zijn momenteel 61 jaar gelukkig getrouwd!

Datum publicatie: juni 2020

Het verhaal van een wijkagent

Rita Dries, Harry Baeken en Stan Matheussen

Op 19 maart 1933, een koele en niet zo zonnige zondag, wordt in de fietsenwinkel vlak bij de watertoren Stanislas (roepnaam Stan) Matheussen geboren. In mei 1940, Stan is dan zeven jaar, sterft zijn moeder. Vader Matheussen blijft achter met zeven kinderen tussen 16 jaar en 11 maanden oud. In 1943 hertrouwt hij met een weduwe met drie kinderen wat betekent dat het gezin voortaan 12 personen telt. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het druk in het atelier van vader Matheussen, algauw werken acht gezinsleden fulltime mee in de zaak. Dit heeft alles te maken met het gegeven dat gewone mensen zich geen auto kunnen veroorloven en maar al te blij zijn met de motocycletten die de Duitsers tijdens hun aftocht achterlieten. Bij Matheussen & Co krijgen ze een volledige revisie en zelfs een nieuwe laklaag. Wanneer Stan afgestudeerd is aan het Sint-Victorinstituut wordt hij, hoe kan het anders, fietshersteller in vaders’ zaak. In december 1952 wordt hij soldaat, een militaire dienstplicht duurde toen nog 24 maanden. Zes maanden later sterft vader Matheussen. Zoon Jan en zijn vrouw en later dochter Clarisse zetten de zaak verder. Stan kiest ervoor om tot 1961 in dienst te blijven bij het Belgisch leger. In 1956 leert hij Josephine kennen, ze trouwen en kopen later het huis op de Gierlesteenweg waarin zij nog steeds wonen.

Al heel jong heeft Stan ‘iets’ met uniformen en die werden in zijn kindertijd meer zichtbaar gedragen dan vandaag. Wanneer de Rijkswacht te paard vanuit de Warandestraat voorbij de fietsenwinkel rijdt staat kleuter Stan aan de etalage te zwaaien. Of wanneer de postbode in de buurt van de Hollandse schuif zijn ronde doet, staart Stan verwonderd naar de blinkende knopen op hun jas. Ook het uniform van de verkeersagent in de ton op de Zeshoek spreekt tot zijn verbeelding. Al heel vroeg droomt hij ervan ooit zelf een uniform te dragen. Geen wonder dus dat hij zijn job in het fietsenatelier ruilt voor een taak bij het leger. In 1961 is het dan zover. De stad Turnhout breidt zijn politiekorps uit met drie dienders. Stan voldoet aan de aanwervingsvoorwaarden, slaagt in een vergelijkend examen, wordt voor één jaar agent op proef en dan is het eindelijk zover: Stan wordt politieagentnr. 17 en krijgt zowaar zijn lang begeerde uniform, op maat gemaakt in een Antwerps naaiatelier.

Stan in uniform. (Foto Stan Matheussen)

De eerste jaren wordt Stan ingezet als straatagent wat inhoudt dat hij, al dan niet op een verhoogje geplaatst, met een witte knuppel in de hand en heftig armenzwaaiend, het verkeer moet regelen. Turnhout telde toen al meerdere gevaarlijke kruispunten die allen door een arm der wet bediend werden: hoek Grote Markt-Herentalsstraat, kruispunt Baron du Fourstraat-Patersstraat-Grote Markt-Victor Van Halstraat, kruispunt Broederstraat- Warandestraat-Sint Antoniusstraat, omgeving Philipsfabriek aan de Gierlesteenweg met afslag naar het zandpad aan het Raadsherenpark enz. Zowel automobilisten als fietsers werden bij het niet naleven van de richtlijnen regelmatig op de bon gezet meermaals met scheldpartijen tot gevolg.

In 1977 wordt Stan Matheussen officieel aangesteld als wijkagent met als collega’s Willy Nuyens, Staf Oris en Jef Van Even. Turnhout telt dan vier wijken en elke wijk heeft een vaste wijkagent. In het politiebureau op de Grote Markt wordt alles gecentraliseerd. Stan is verantwoordelijk voor het gedeelte Turnhout tussen de as kerkhof Kwakkelstraat en de fabrieken van de Miko tot aan de as Korte Gasthuisstraat en de autokeuring aan de Steenweg op Diest. Op de fiets, door weer en wind en in uniform leert Stan elke straat, elk huis en elke inwoner van zijn wijk kennen. In de beginfase wordt hij regelmatig ingeschakeld voor andere taken als daar personeelsnood is. Bij plots veranderende situaties als oproer, staking, betoging e.a. wordt dan het dagdagelijkse wijkwerk uitgesteld. De gewone werkdagen zijn nochtans goed gevuld. ‘s Morgens wordt de ordedienst aan de scholen waargenomen. Zo is de wijkagent een goed bereikbaar en laagdrempelig aanspreekpunt dat het reilen en zeilen in zijn wijk van op de voet volgt en waar nodig preventief kan optreden. Als alle kinderen veilig op school zitten begint het echte wijkwerk: huisbezoeken afleggen, klachten behandelen, brieven bezorgen, handtekeningen ophalen enz. Daar hoort natuurlijk een kop koffie en soms zelfs een warme beker verse soep bij. De politie uw vriend! In eer en geweten heeft Stan tot aan zijn pensioen in 1993 deze taken vervuld. Mogelijkheden tot bevordering laat hij aan zich voorbijgaan, het wijkwerk is zijn passie. En ook al bestond er in 1977 nog geen eenduidige taakomschrijving voor een Turnhoutse wijkagent de taakinvulling die Stan aan zijn job geeft verschilt niet van deze die vandaag door de stad gepromoot wordt.

Op de website lezen we: ‘Onze gemeente beschikt over zes gemotiveerde wijkagenten. Zij zijn het luisterend oor voor al je klachten en ze zullen zich steeds inspannen om voor iedereen een acceptabele oplossing te zoeken. De wijkagent houdt zich bezig met de veiligheid en het algemeen welbehagen binnen je wijk.’

Uit tal van voorbeelden blijkt dat onze samenleving misschien wel gewijzigd is en de taak van een wijkagent daardoor veel complexer lijkt maar in essentie blijft ze dezelfde: ervoor zorgen dat het in jouw wijk goed gaat. Stan schreef hierover een boek dat hij in eigen beheer uitgeeft. Hij beschrijft hierin zijn verhaal rijkelijk geïllustreerd met anekdotes en fratsen.

 

Stan op de fiets in de wijk. (Foto Stan Matheussen)

Een voorproefje:

Aan de Zeshoek bevond zich vroeger de Kredietbank. Langs de zijde van de Sint-Antoniusstraat was in de muur een doorgeefkluis. Aan de straatkant kon kortstondig, door het indrukken van een codenummer, een klepdeurtje geopend worden. Verschillende handelaars maakten hiervan gebruik om na het sluitingsuur van de bank hun overtollige cashgeld te deponeren. Zo tussen 19:00 en 20:45 uur stonden wij op de stoep van de Leonidaspralinewinkel. Op een bepaald ogenblik kwam er uit de Gasthuisstraat een knappe dame gewandeld met op haar arm een wit keeshondje met een krullende witte staart. Deze dame haastte zich in de richting van de kluis. Korte tijd nadien hoorde ik een hond hevig janken en zag het witte keeshondje aan zijn staart bengelend hangen aan het klepdeurtje van de bankkluis die gesloten was. Het hondje blafte en jankte tegelijkertijd. Bij nader toezien stelden wij vast dat zijn witte pluimstaart tussen het gesloten klepdeurtje was komen geklemd te zitten De geschrokken dame was dusdanig in paniek en aangeslagen dat ze niet in staat was om onmiddellijk het codenummer te vormen om het klepje te ontgrendelen. We vroegen haar het jankende hondje op te lichten en vroegen haar of we het codenummer mochten vormen. Het codenummer bestond standaard uit vier cijfers zoals wij wisten. De dame in kwestie was zo begaan met de toestand waarin haar hondje verkeerde dat het wel even duurde alvorens het codenummer kon worden gevormd. Het was voor ons en nog meer voor de dame en het hondje een hele opluchting dat het klepdeurtje terug openging en de staart van het arme beestje was losgekomen. Het was nogal een zicht om een jankend hondje aan de zijgevel van de Kredietbank te zien spartelen. Gelukkig was aan de pluimstaart van het hondje niets te merken en de dame dankte ons spontaan voor de geboden behulpzaamheid. We hebben de dame aangeraden om met haar hondje toch naar een dierenarts te gaan. Dit kort verslag werd eveneens in het dikke en lijvige verslagboek van de politiewacht opgetekend. Korte tijd nadien zagen wij de dame en haar hondje met kwispelende pluimstaart weer wandelen in de Gasthuisstraat. Voor ons was dit grappig voorval toch waard om te vermelden. We kunnen ons afvragen hoe de dierenbescherming ons optreden in deze zou beoordeeld hebben.

Nu is Stan met verdiend pensioen. Zijn politietaak zit erop maar onze stad en haar inwoners blijven zijn passie. Als actief koorlid zong hij op kerstavond mee de laatste Gregoriaanse mis in de Heilige Kruiskerk en als actief toneelspeler hopen we hem nog regelmatig te zien optreden.

Bibliografie:
MATHEUSSEN (S.), Kroniek van een politieman 1961-1993, syllabus uitgegeven in eigen beheer.


Datum publicatie: maart 2020

Naar school… in de oorlog

Hilde Opgenhaffen

Artikel gebaseerd op een interview met Guy Van Even (°Turnhout, 26. 07. 1927) op donderdag 22 augustus 2019 over zijn schoolse herinneringen tijdens WOII.

In juni 2018 al had ik het genoegen de heer Van Even te bezoeken toen ik research deed voor een nieuw boek. Hij toonde zich als een vitaal man, vol vermakelijke verhalen die hij uit zijn feilloos geheugen putte en waarover hij enthousiast vertelde. Geweldig vond ik het dat hij me ook voorbije zomer opnieuw verwelkomde. Ik wil eveneens mijn dank uitdrukken aan mevrouw van Even en dochter Anne voor de lekkere koffie met taart en hun warme gastvrijheid.

Dit artikel wordt klaargemaakt voor publicatie als het nieuwe kalenderjaar nog pril is en ik opnieuw voor de klas sta in het St.-Jozefcollege aan ‘t Stokt in Turnhout, in de volksmond ‘de Jezuïeten’ genoemd.

Anno 2020 is er wijd en zijd geen Jezuïet meer te bekennen. De laatste ‘paters’ vertrokken uit Turnhout op 2 februari 2009. Enkel Bert Rosseels, pastoor van o.a. de Pinksterkerk en oud-collega godsdienstleraar, bleef.

Toen Guy Van Even in 1939 aan zijn middelbare schoolloopbaan begon, waren de Jezuïeten nog in ruime getale aanwezig. Het ‘Nieuw College’ noemde men de school toen. En nieuw was het schoolgebouw, want pas sinds 1934 werd het op zijn huidige locatie gebouwd. Er bestond al wel veel langer een college in Turnhout: de Latijnse school, de huidige lagere school in de Pieter de Nefstraat, ontstond in 1845.

In het Nieuw College - nu het Groot College genoemd (wie kan nog volgen?) – was de keuze aan richtingen beperkt. Latijn, of … Latijn. Guy van Even startte in 1939 in de zesde. Immers, toen telden de leerjaren nog af – van de zesde, naar de vijfde, de vierde en de derde gingen de leerlingen over naar de Poësis-klas om af te studeren in de Retorica, een naam die wij, collega’s leerkrachten aan het Groot College, nu nog steeds gebruiken.

Eind jaren dertig werkte de heer Rik Nuyens, een leek, in het college als leerkracht. Natuurlijk had hij een bijnaam. ‘t WIeseke noemden de leerlingen hem. Ik laat het aan u, beste lezer, over om mijn schrijfwijze van ‘s mansnaam aan nader onderzoek te onderwerpen. U komt er vast wel achter welk (moeilijk) vak ‘t WIeseke zijn discipelen poogde bij te brengen.

In het najaar van ‘39 liep Guy’s eerste schooljaar zijn gangetje. De schooldag begon onveranderlijk om 7.45u met studie, in een studiezaal met houten klapbanken waarin de jongens hun spullen bewaarden. (Meisjes kwamen er pas in 1985 op het College aan ‘t Stokt – een grote aanwinst voor de school, daarover bestaat geen twijfel.) Vóór de studie zaten de leerlingen al in de mis – min of meer wakker, min of meer devoot. Hun afgestempelde miskaart diende als bewijs. De externen gingen verplicht te kerke in de – hoe kan het ook anders – Jezuïetenkerk in de Herentalsstraat. Als misdienaar in zijn eigen parochie hoefde Guy geen miskaart voor te leggen.

Na de ochtendstudie begon de eigenlijke les. In parallelle rijen begaven de jongens zich naar de klassen. (Vergis u niet, beste lezer, die rijen dwalen nog steeds door de lange Collegegangen!) In onze verbeelding zien we Guy de studiezaal verlaten. Kijk, daar loopt hij, die blonde jongen in korte broek in de rechtse van twee rijen. Hij loopt in de pas van de surveillant die zich nu even omdraait en met een polsbelletje de leerlingen tot de orde maant. Het mag een wonder heten, dat de scholastiek – een Jezuïet in opleiding – die traditioneel de studie voorzat op een hoog podium, diezelfde studie overleefde. Onbevangen besteeg de jonge man die ochtend de treden naar zijn podium. Vooraf hadden zijn lieve leerlingen het trapje losgemaakt en onder de spijlen knikkers gelegd. De eerste treden verliepen zonder problemen. De scholastiek trapte niet eens op zijn lang kleed. De laatste trede liep het echter mis. De knikkers gingen aan het rollen, het laddertje slipte weg en met het laddertje ook de jonge Jezuïet in wording. Uitte hij binnensmonds een weinig religieuze krachtterm? Zo lang na de feiten kunnen we dat niet meer achterhalen.

Ondertussen staat de rij voor het klaslokaal. De leerlingen zijn klaar voor het eerste half uurtje godsdienst. Zo’n half uurtje kon nogal eens uitlopen, door spitsvondige vragen en oninteressante antwoorden van de leerkracht-Jezuïet. Maar alles was beter dan Latijn, want daarvan moesten dagelijks 10 verzen Vergilius van buiten worden geleerd. In onvervalste Collegetraditie schreven de leerlingen het acronym AMDG – ad maiorem Dei gloriam – tot meerdere eer van God – op hun toets. De lijfspreuk van Ignatius, de stichter van de Jezuïetenorde mocht op geen enkel schoolwerk ontbreken.

Speeltijd! Voetballen deden de leerlingen in het schooljaar 1939-1940 per klas, 6 klassen met 12 goals. Een speeltijd op het college verliep eerder chaotisch, zo herinnert Guy zich.

‘s Middags vertrokken de externen in rijen naar huis onder de begeleiding van een surveillant die hen tot aan de Zeshoek bracht. Om half twee werden ze weer op school verwacht voor de lessen tot 16u. Dan hadden de leerlingen vrij tot de volgende studie die om 19u eindigde. Een dergelijke lange namiddag overleefde je op boterhammen die je ‘s middags van huis naar school meebracht. Aan het einde van de schooldag werden de scholieren opnieuw door een surveillant naar de gekende Zeshoek gebracht om van daar zelfstandig naar huis te gaan. En je liep ook best linea recta naar huis, want het College had een ‘veiligheidsman’ die de straten van Turnhout afdweilde op zoek naar rondlopende Collegeleerlingen. Ook Guy werd bestraft nadat hij (Guy benadrukt het getal. Hij steekt zelfs een wijsvinger in de lucht) één keer werd betrapt op het roken van een sigaret op straat. (Rookte hij enkel één keertje, of werd hij maar één keer betrapt? Het blijft Guy’s geheim.)

Op dinsdag en donderdag werd de strakke schoolse routine doorbroken: in de namiddag waren er geen lessen … enkel studie! (Er werd wat afgestudeerd op het College!) Op zaterdag liep men de hele dag school en op zondagvoormiddag moesten de jongens (wat dacht u?) naar de mis, bij voorkeur naar de hoogmis om 9.30u in de Middelareskerk. Na de mis was er alweer… Precies! Studie! Variatie troef, dus, op het College van de jaren dertig.

En toen werd het mei 1940.
In de heel vroege ochtend van 10 mei zagen Turnhoutse burgers de eerste Duitse vliegtuigen overvliegen. Duitse bommen- werpers zouden diezelfde dag nog mensenlevens eisen. Een dag later vielen rond 20u tientallen brandbommen op het Nieuw College – een strategisch foutje, want de bommen waren bestemd voor de Majoor Blairon kazerne. Slachtoffers vielen er gelukkig niet en de gebouwen konden worden gered. Vier dagen later gaf burgemeester Van Hoeck de stad Turnhout officieel over. De Duitse bezetting van Turnhout kon beginnen en met die bezetting de avondklok, de verduistering, de rantsoenering… Velen van u herinneren het zich vast nog.
Op het college ging het leventje zijn gang tot in het schooljaar ’41-’42. Guy zat in de vierdes toen de Duitsers het gebouw overnamen en alle klassen ontruimden. Het bevel tot ontzetting kwam ‘s morgens en de volgende dag al werden nieuwe klassen ingericht bij burgers. Guy zou les volgen in een garage in de Oude Vaartstraat die eigendom was van de familie Cos. Hun zoon, Jef, zat immers bij Guy in de klas.

Vierde latijnse 1943-1944. Opvang bij de familie Cos in de Oude Vaartstraat. (Privéarchief Guy Van Even)

De verhuizing verliep even praktisch als gedisciplineerd. De leerlingen droegen zelf hun banken door Turnhout. Elke voor- en namiddag liepen de jongensschool op verschillende locaties in het centrum, ‘s avonds was het verzamelen blazen voor de studie in de Patriotten- en later de Otterstraat.

 Externaat 1943-1944. Studieopleiding in de Patriottenstraat.

‘Winterhulp’ zorgde voor soepbedeling. Aan de soep denkt Guy met dubbel gevoel terug. Lekker was ze beslist niet, maar wel zorgde ze voor een grappige anekdote, waar ook de zoon van de oorlogsburgemeester Van Hoeck een rol in speelde. Of hoe kwajongensstreken van alle tijden zijn. De jonge Van Hoeck, op rantsoen zoals alle Turnhoutenaren, keek halsreikend uit naar een portie soep, die na de studiepauze zou worden geserveerd. Net voor de pauze werd hij bij de prefect geroepen. Om zijn portie veilig te stellen, legde de jongen een briefje naast de soepketel. ‘Ik heb in de soep getuft.’ Toen hij terugkwam vond hij het antwoord van zijn medeleerlingen. ‘Wij ook.’
Toen de Duitsers later een deel van het College opnieuw vrijgaven, keerden de leerlingen en hun leerkrachten naar hun vertrouwde omgeving terug. Guy herinnert zich dat de oude sportzaal – anno 2019 opgedeeld in 3 klassen voor derdejaarsleerlingen - van het ‘Groot College’ als trainingszaal voor de Duitse soldaten diende. Het gehuil van rekruten die met gasmaskers moesten trainen was hoorbaar tot in de klaslokalen. Een keer stortte een Duitse soldaat in de liftkoker. De jongeman overleefde de val niet. Toen Turnhout werd bevrijd op 24 september 1944 door de PolarBears van Luitenant Salmon was Guy 17 jaar jong. Door de oorlogsperikelen zou hij zijn studie in het College pas in 1947 afronden. Guy Van Even prijkt nu nog altijd – strak in het pak – op de klasfoto van de Retorica van titularis Pater Van Assche in de gang bij de ingang van het College. Ik groet hem daar elke werkdag.

Klasfoto Retorica, 1947. (Privéarchief Guy Van Even)

N.B. bij het nalezen van dit artikel drukte Guy me op het hart vooral te vermelden hoe dankbaar hij is voor de opleiding en opvoeding die de paters ons verschaften in die moeilijke oorlogsjaren (en ook er na). Bij deze.

Bronnen
Interview met Guy van Even dd. 22.08.2019.
Thesis: Oorlogsperikelen in Turnhout. Christophe Stessens, 2001.
Jubileumboek n.a.v. 100 jaar College in Turnhout (1845-1950).